Kerkvader Augustinus spreekt in het Nederlands voort
Kerkvader Augustinus leefde op een heel andere plaats (Noord-Afrika) en in een heel andere tijd (354-430) dan wij. Maar het gemak waarmee zijn preken deze tijd en afstand overbruggen, blijft verbazingwekkend. Een uniek Nederlands vertaalproject is onlangs afgerond.
Kerkvader Augustinus van Hippo Foto: Shutterstock
De in zijn eigen dagen al beroemde bisschop diende bijna veertig jaar de kerk in de bescheiden havenstad Hippo Regius aan de Middellandse Zee. Hij was geliefd om zijn wijsheid en mildheid als pastor, werd gevreesd om zijn intelligentie en scherpe pen. Maar afgebeeld staat hij vaak met een rood kloppend hart in zijn handen, als symbool van zijn ‘levende ontferming’.
Dat hij moderne oren nog steeds aanspreekt, lijkt dan ook alles te maken te hebben met de grote bewogenheid waarmee hij over God en mensen schrijft. En daarbij hoort het oprecht te zijn. Was het in de Romeinse cultuur gangbaar om van jezelf een beeld te vormen vanuit eigen eer en moed en deugdzaamheid (Facebook-gedrag!), Augustinus brak die Romeinse mens die op zichzelf wilde bouwen geduldig en consequent af door hem liefdevol op God te wijzen.
Niet voor niets zijn z’n twee bekendste werken de Belijdenissen (401), waarin de mens zijn eigen schuld kan belijden omdat hij de goedheid en grootheid van God kent. En: De stad van God (427), waarin Augustinus zijn medegelovigen voorhoudt dat het hemelse Jeruzalem een sterker fundament heeft dan het tijdelijke, aardse Rome. En hoe sterk klinkt deze bewogen stem niet ook door in de vele preken die hij week in week uit, ook nog eens meerdere keren hield, zo blijkt opnieuw.
Bidden met je handen
Onlangs werd in Utrecht het boek Bidden met je handen gepresenteerd. Het vormt de bezegeling van de wens van het in 1989 opgerichte Augustijns Instituut om de meeste, uiteraard in het Latijn bewaard gebleven preken in het huidig Nederlands te vertalen.
Twee speciale vertaalteams werden ervoor in het leven geroepen, met minimaal een classicus, een theoloog en een neerlandicus. Tussen 1996 en nu verschenen er, naast veel andere geschriften, in totaal zo’n vijftien bundels met preken. Hans van Reisen, de secretaris van het door de Orde van de Augustijnen tot voor kort gedragen instituut, gaf een gedetailleerd en indrukwekkend overzicht van het noeste werk dat gedurende dertig jaar is geleverd.
Het stemde tot dankbaarheid, maar ook enige weemoed dat het project ten einde is. Vertalers lazen hun lievelingsfragmenten voor uit de laatste bundel. Twee wetenschappers, de roomse prof. dr. Bart Koet en de protestantse dr. Henk C. van der Meulen, toonden waarin de betekenis van Augustinus vandaag de dag zou kunnen liggen. Bijvoorbeeld in het plezier en de vreugde waarmee Augustinus het werk van een predikant bezag (Koet); of (van der Meulen), in de manier waarop Augustinus zich beweegt tussen tijd en eeuwigheid: op pelgrimsreis door de tijd ziet en hoopt de mens op de bestendigheid van de Heer, en juist die beweeglijkheid creëert een ruimte voor barmhartigheid voor de naaste. Nu in onze tijd veel zekerheden over de mens wegvallen, zouden we van dit ‘reismodel’ met zijn aandacht voor de innerlijke geestelijke mens het nodige kunnen leren.
Wat de ruim zeventig aanwezigen (van Zusters Augustinessen tot reformatorische theologiestudenten) ook aansprak was de lezing van drs. Bernadette van Dijk die haar werk als straatpastor in Amersfoort toelichtte als een ‘bidden met je handen’. Probeer het verhaal van een ‘overlever’ op straat als een gebed te zien van een gedeukt mens, die net als elk ander mens worstelt met vertrouwen en de belangeloosheid van de liefde.
Tussen 1996 en nu verschenen er, naast veel andere geschriften, in totaal zo’n vijftien bundels met preken
Barmhartigheid
De preken die nu zijn verzameld behandelen tal van verschillende onderwerpen. Met de titel Bidden met je handen en de invulling van deze studiedag, hebben de redacteuren duidelijk een keuze gemaakt voor de ‘diaconale predikant’ Augustinus die in zijn preken hamert op de barmhartigheid als een gave die God ook indringend van ons vraagt.
Maar vergissen we ons niet: als Augustinus in een prachtige preek 390 door middel van de oproep ‘Vergroot uw hebzucht!’ zijn toehoorders onverwacht uitdaagt nog hebzuchtiger te zijn dan de heidenen door juist alles wat zij hebben op God in te zetten (dus aan de armen te geven), want bij Hem alleen zijn we er zeker van onze inleg met een goede rente terug te krijgen – dan maakt hij niet alleen humoristisch korte metten met de ‘logica van de wereld’ om maar steeds rijker en rijker te willen worden.
Hij appelleert misschien nog wel meer aan de ‘logica van God’: het besef van de laat-Romeinse mens – of de zojuist geboren christen – dat de wereld met al haar schone schijn helemaal geen zekerheid biedt, zoals de God van de profeten en apostelen dat juist wel doet. Het doen van barmhartigheid maakt dus onderdeel uit van je eigen lijfsbehoud in deze wankele wereld…
Augustinus heeft geen ‘meelij’ met mensen, hij vindt ze niet ‘zielig’
En zo zien we telkens: Augustinus heeft geen ‘meelij’ met mensen, hij vindt ze niet ‘zielig’, maar hij is ten diepste bewogen om het eeuwig heil van wie dan ook; bewogen om dat wat het uiteindelijk houdt in de vergankelijkheid van het bestaan.
In twee lange, heldere preken (361 en 362) legt hij als een echte leraar uit waarom wij in de opstanding van de doden geloven en wat we ons daarbij als sterfelijke mensen kunnen voorstellen: eten, drinken en sterven, dat kan in Gods ogen toch niet alles zijn?
Maar weten we dan wat dit ‘alles’ is? Nee, dat ook weer niet; we zullen zoiets zijn als engelen in een eeuwige rust; wel met een lichaam, maar dan niet meer een lichaam dat dood kan gaan en wegrotten. De mensen zeggen: wat moet dat saai zijn! Maar, zegt de kenner van het hart: ‘alles wat we doen zal bestaan uit amen en halleluja .’ Ook daarin klinkt bewogenheid door: dankbaarheid van een tot rust gekomen mens.
Doortocht
Op dezelfde bewogen wijze lijkt Augustinus er zo van overtuigd te zijn dat Exodus 15 (de doortocht door de Schelfzee) van Christus’ overwinning verhaalt, dat de intrigerende preek 363 steeds meer een loflied van Mozes zelf wordt, zonder dat de predikant er nog tussen hoeft te komen.
De laatste en kortste preek (396) is misschien ook wel de mooiste. Een bevriende jonge bisschop is overleden. Augustinus leidt de uitvaart. Hij begint zo: ‘Broeders en zusters, u vraagt mij om troost. Maar ik heb ook zelf troost nodig.’ Om vanuit de discipline van het geloof te zeggen: ‘Natuurlijk hebben wij verdriet over deze mens, wij zijn mensen. Wat kunnen we dan doen om geen mensen te zijn?’
Door ons vast te houden aan de Schrift die spreekt van een leven dat niet meer vergaat, spreekt hij zijn gemeente (of vooral zichzelf) dan moed in. Maar overtuigt dat? ‘Ik kom niet uit mijn woorden, ik ben zo verdrietig’, stamelt de bisschop weer. Om tot slot dan maar te zeggen: ‘Alles wat ik van verdriet niet kan zeggen, vul dat in gedachten maar aan.’ We leven en mogen vertrouwen op een Heer en een heil vol van bestendigheid – maar we hebben er, terwijl de tijd vervliegt, nauwelijks woorden voor.
Dat deze laat-Romeinse woorden nu ook in het Nederlands te lezen zijn, en nog wel zo menselijk-herkenbaar – dat mag best een wonder heten.