De herontdekking van de ransuil

Wat kun je blij zijn met iets dat nooit is weggeweest, maar wat je wél hebt teruggevonden. In dit geval gaat het om een gezamenlijke slaapplaats van ransuilen, ook wel een roestplaats of winterroest genoemd. Wat een genot om die pluimoren na lange tijd weer in de kijker te hebben!

De Ransuil.

De Ransuil.

In mijn woonplaats volgde ik jarenlang enkele tientallen ransuilen die zich hadden verschanst in groenblijvende bomen in een achtertuin van een woonwijk aan de rand van het dorp. Het maximum aantal lag, meestal midden in de winter, rond de twintig vogels. Op een gegeven moment waren de bewoners het geschijt en gebraak van de uilen op hun terras echter zat. Ze haalden de slaapbomen om en hadden daardoor naar eigen zeggen eindelijk meer licht in huis. Dat klinkt als een voordeel, maar ransuilen zijn wat mij betreft nog verkwikkender dan licht. Hoe dan ook, de uilen verkasten naar een paar fijnsparren een stukje verderop bij een boerderij, maar toen die in andere handen kwam, gingen ook die bomen om. Daarna was ik de ransuilen kwijt, hoe ik de andere sparren en coniferen in de buurt ook aftuurde (wat tot veel argwanende blikken bij de wijkbewoners leidde).

Begin februari fietste ik in de schemering langs de betreffende ‘wijk’ en kruisten twee ransuilen mijn weg. En toeval of niet, een dag later kreeg ik via via te horen dat iemand in de wijk sinds kort ransuilen in de tuin had. Meteen ging ik kijken en ja hoor, de uilen waren vanaf de openbare weg prima te zien. Hoe had ik die in vredesnaam kunnen missen?

Muizenjaren

De volgende stap is om weer braakballen te verzamelen zodat ik het ‘dieetonderzoek’ kan voortzetten. Op zich is dat niet heel spannend, want we weten inmiddels dat ransuilen vooral veldmuizen eten als die er zijn. Daarnaast eten ze ook andere muizensoorten, maar de veldmuis staat in alle braakbalpluislijstjes overal met stip op 1. Alleen in slechte muizenjaren, vergrijpen ze zich aan vogels. Oké, oké, ook in goede muizenjaren glipt er wel eens eentje tussendoor.

Vrouwtjes zijn, net als bij veel andere uilen en roofvogels, zwaarder. Dat verschil wordt in het voorjaar extremer

Aan de voorkeur voor veldmuizen kun je ook afleiden dat ransuilen vooral in open landschappen jagen. Harry Wijnandts, voormalig directeur van het Natuurmuseum Fryslân, deed daar eind jaren zeventig al onderzoek naar. Hij promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen zelfs op ransuilen en hij deed onder meer pionierswerk met zenders in Groningen en Noord-Drenthe. ,,Die zenders en ontvangers kwamen uit Amerika”, zegt hij. ,,Voor vogelonderzoek was dat relatief nieuw. Er was al wel met zenders gewerkt aan vossen en vergeleken met tegenwoordig waren die zenders ook relatief groot.”

Koude winternachten

Wijnandts kon op die manier vijf vogels volgen. Dat werk speelde zich veelal af in de koude winternachten. ,,Het was taai werk. Hele nachten doorhalen. We hadden twee oude Eenden omgebouwd en voorzien van een ingenieuze antenne. Door een zogenaamde kruisbepaling te doen met de andere Eend, konden we vaststellen waar de vogels zich ophielden. Dat was trouwens nog niet zo eenvoudig. We moeten die peiling op precies hetzelfde tijdstip doen. En we moesten de exacte positie van de auto’s weten anders ging het ook niet goed. Dat uitpeilen deden we met behulp van de gasaffakkellocaties die nauwkeurig op kaarten waren ingetekend. Op die manier kon je een ouderwetse driehoeksbepaling doen. Vervolgens zaten we de hele nacht naar niets anders te luisteren dan piepjes. Aan het gezang van de piepjes kon je vaststellen of de uil vloog of dat hij stilzat.”

Omgekeerd ritme

Pionierswerk zoals gezegd en gelukkig kreeg Wijnandts daarbij hulp van studenten. ,,Je ontwikkelde een soort omgekeerd dag-en-nachtritme. Eigenlijk was dat niet vol te houden en om de laatste twee uurtjes wakker en warm te blijven was er een flesje berenburg”, lacht hij. Mooie tijden waren het volgens Wijnandts waar je je nu niet meer zoveel bij kunt voorstellen in tijden van piepkleine gps-zenders, superkrachtige computers en mobiele telefoons om in het veld met elkaar te kunnen communiceren.

Naast het veldwerk bestudeerde Wijnandts ook ransuilen in gevangenschap. Daar vond hij een duidelijk onderscheid tussen het energieverbruik van mannetjes en vrouwtjes. ,,Vrouwtjes zijn, net als bij veel andere uilen en roofvogels, zwaarder. Dat verschil wordt in voorjaar extremer. Vrouwtjes worden dan nog zwaarder en veranderen in een soort immobiele broedmachine. Mannetjes worden juist lichter en een jaagmachine. Dat is best slim, want in tijden van voedseltekort kan het vrouwtje tijdens het broeden interen op haar reserves.”

Na het promotieonderzoek koos Wijnandts voor het onderwijs en daarna werd hij directeur van Fries Natuurmuseum. ,,Hier kwamen onderzoek en educatie samen. De laatste jaren van mijn carrière daar heb ik weer aan onderzoek kunnen besteden. We zijn gestart met wintertellingen van ransuilen in Friesland en we hebben met heel veel vrijwilligers zo’n driehonderd winterroestlocaties in beeld gebracht. Dat heeft een schat aan gegevens opgeleverd ook omdat we van veel locaties braakballen hebben uitgeplozen. Die gegevens werk ik nu uit voor een uitgebreid overzichtsartikel.” Ik kan eigenlijk niet wachten op dat artikel, maar Wijnandts, die tegenwoordig op de Veluwe woont, tempert mijn enthousiasme. ,,Ik doe het rustig aan”, zegt hij. ,,Het heilige moeten is er wel een beetje vanaf.”

Geen nest bouwen

Het enthousiaste verhaal van Wijnandts doet me terugdenken aan mijn eigen pogingen iets aan ‘vernieuwend’ onderzoek naar ransuilen te doen. De hypothese was: naast predatie door haviken kan ook het verminderde nestaanbod wel eens van invloed zijn op de ransuilenpopulatie. Ransuilen bouwen zelf immers geen nest, maar gebruiken dat van zwarte kraaien en eksters. Met veel moeite hing vogelvriend Willem tien kokosnestmandjes op in ogenschijnlijk geschikte nestbomen in de hoop dat de uilen die zouden accepteren. Ik fietste vervolgens elke week vol goede moed langs deze beoogde ransuilenwijk. Maar je raadt het al, de vogels haalden hun snavel er voor op. Soms, of misschien wel vaak, is pionierswerk ook gewoon voor niets.