Financieel samenwerken als kerken om te overleven rond de Tsjûkemar
Tijdens een vergadering vandaag in Lemmer bespreken kerkrentmeesters van acht protestantse gemeenten rond de Tsjûkemar de memo Het voortbestaan van kleine dorpskerken. Dit is een samenvatting van dat stuk.
De openluchtdienst aan de Tsjûkemar is een van de concrete vormen van samenwerking door de acht gemeenten rond de Tsjûkemar. Foto: Niels de Vries
De kerkenraden en predikanten van acht protestantse gemeenten rondom de Tsjûkemar komen sinds 2015 regelmatig bij elkaar. Zij zijn op zoek naar alle mogelijke vormen van samenwerking om te voorkomen dat de kleine gemeenten op termijn door continuïteitsproblemen hun bestaansrecht in eigen dorp gaan verliezen. Als de werkzaamheden op pastoraal, diaconaal, bestuurlijk en financieel terrein te zwaar worden voor te weinig leden zal de zelfstandigheid opgegeven moeten worden.
Om dat te voorkomen, streven de acht gemeenten naar samenwerking op verschillende terreinen van het kerkelijk leven. Daarbij kunnen kerkenraden een samenwerkingsorgaan instellen waaraan voor een geselecteerd deel van het werk bevoegdheden worden overgedragen en de uitvoering van het gezamenlijk werk wordt toevertrouwd. Een kleine gemeente kan op deze manier de primaire pastorale en diaconale taken zelf lokaal blijven verrichten en overige werkzaamheden onderbrengen bij het samenwerkingsorgaan.
Er zijn gemeenten die zorgeloos leven in financiële welstand, andere staren al jaren naar de bodem van hun geldkist
In zo’n kleine gemeente zal de kern van het zorgen voor en omzien naar elkaar heel goed plaats kunnen vinden, misschien wel beter dan in een groot dorp of stad. Juist hier zijn er ruime mogelijkheden om elkaar beter te leren kennen, lief en leed te delen, voor elkaar te bidden, concrete hulp te bieden en dergelijke. Deze kleine gemeente kan bij een samenwerking blijven functioneren als een kerkelijke gemeente, zelfs als er een kerkenraad is die nog maar bestaat uit een (parttime) predikant, één ouderling, één diaken en één kerkrentmeester.
Kerkdiensten kunnen, zolang dit enigszins mogelijk is, in de eigen kerk gehouden worden met een predikant, één dienstdoende ambtsdrager, een vrijwillige koster en een organist. Het kerkgebouw en het eventuele verenigingsgebouw kunnen, ook voor niet-kerkelijke activiteiten, aan derden verhuurd en/of in gebruik gegeven worden. Voor het regelen van een begrafenis op de eigen begraafplaats dient er lokaal een aanspreekpunt te zijn.
Het samenwerkingsorgaan (de overkoepelende kerkenraad) die is benoemd door en uit de samenwerkende kerkenraden, kan deze kleine lokale kerkenraden zo breed mogelijk pastoraal en diaconaal begeleiden, ondersteunen en daarmee ontzorgen. Hierbij valt te denken aan de coördinatie van inzet van predikanten en het verzorgen van crisispastoraat. Ook liturgie-ontwikkeling, het organiseren van gezamenlijke diensten, het zorgdragen voor zaken zoals kerktelevisie, kerkblad, website en dergelijke kunnen daar bij horen. Het jeugdwerk zou vorm gegeven kunnen worden op een of meerdere centrale plaatsen.
Opbrengsten en kosten
Elke kerkelijke gemeente bekostigt nu al haar activiteiten uit de eigen inkomsten, soms aangevuld met een hap uit het eigen vermogen. Er zijn gemeenten die zorgeloos leven in financiële welstand, andere staren al jaren naar de bodem van hun geldkist. Nu door vergrijzing en ontkerkelijking gemeenten op hun uitgaven moeten gaan korten, lonkt het beeld van bezuinigen. Hiertoe wordt meestal eerst de kaasschaafmethode toegepast, maar er ontstaat een moment dat rigoureuzer ingegrepen moet worden.
Samenwerken is dan in eerste instantie de meest voor de hand liggende oplossing. Samenwerking op pastoraal en diaconaal gebied lukt veelal wel. Maar…voor een blijvend goede samenwerking is het van belang dat uitgaven en inkomsten onderling zodanig verdeeld worden dat alle deelnemende gemeenten op een goede manier kerk kunnen blijven.
De financiële commissie, die is ontstaan binnen de samenwerking tussen de acht gemeenten rond de Tsjûkemar, is van mening dat het voor de toekomstbestendigheid van de lokale kerkelijke gemeenten van essentieel belang is dat het beheer van alle middelen van de samenwerkende gemeenten, niet meer per gemeente maar in gezamenlijkheid dient plaats te vinden. Samen is er aanmerkelijk meer kennis van en ervaring in kerkrentmeesterlijke zaken voorhanden dan bij een zelfstandige kleine gemeente. Met de inzet van meer deskundigheid en een samengevoegd vermogen zal er ook een beter rendement gerealiseerd kunnen worden op dat vermogen. Bij vijf miljoen euro is 3 procent meer rendement al snel 150.000 euro.
Hindernis
De samenvoeging van het beheer van de middelen is de grootste hindernis die genomen zal moeten worden. De weerstand die ontstaat als inkomsten en vermogens samengevoegd, gedeeld of overgedragen moeten worden, is groot. De kosten delen gaat veel gemakkelijker .
Het argument dat bezittingen, die leden in het verleden bij elkaar hebben gebracht, niet zomaar met anderen gedeeld of overgedragen kunnen worden, wordt nog veel gebruikt. In dit kader dient men zich te realiseren dat als een gemeente niet meer zelfstandig verder kan zij maar twee mogelijkheden heeft: men gaat samen of men gaat samenwerken met een andere gemeente. Als geen van beide lukt beslist de classis bij welke andere gemeente de gemeente gevoegd wordt. In dit geval is men de zeggenschap over de ‘eigen’ bezittingen en geldmiddelen ook kwijt. Het geld voortijdig uitgeven aan allerlei leuke lokale al of niet-kerkelijke doelen gaat niet lukken omdat de Protestantse Kerk toezicht houdt op de financiële huishouding van elke gemeente.
De samenvoeging van het beheer van de middelen is de grootste hindernis die genomen zal moeten worden
Het voorstel (van de financiële commissie) is dat de kerkrentmeesters van de samenwerkende gemeenten uit hun groep een Centraal College van Kerkrentmeesters (CCK) benoemen. Dit CCK maakt voor de groep afspraken met een adviseur zoals Stichting Beheer Kerkelijke Gebouwen Noord-Nederland (SBKG) over onderhoudsplanningen, het onderhoud zelf en het toezicht daarop voor vaste activa zoals gebouwen, inventarissen, begraafplaatsen en dergelijke. Alle andere kerkrentmeesterlijke taken zoals veiligheidszaken, verzekeringen, archivering worden ook centraal geregeld. De financiële, leden- en begraafplaatsadministraties en personeelszaken worden uitbesteed aan de KKA/KKG, de administratieve dienstverlener en vastgoedbeheerder voor kerken. Door KKA/KKG worden bij alle deelnemers op dezelfde wijze, volgens de richtlijnen van de Protestantse Kerk in Nederland, administraties ingericht.
Het CCK organiseert voor de lokale gemeenten actie Kerkbalans en andere voorkomende geldwervingsacties. Opbrengsten van collecten, giften en dergelijke worden overgemaakt aan het CCK. Geld voor doorzendcollecten worden door het CCK naar de juiste bestemming overgemaakt.
Vermogensbeheer
De deelnemende gemeenten dragen het beheer van hun activa, waarvan de waarde bepaald is door deskundigen, over aan het Centraal College van Kerkrentmeesters. Dit kunnen zijn: kerkgebouwen, begraafplaatsen, verenigingsgebouwen, pastorieën, landerijen, beleggingen, leningen en geldmiddelen. Voordat overdracht plaatsvindt dienen eventuele fiscale gevolgen door specialisten in kaart te worden gebracht.
Elke gemeente krijgt op basis van de waarde van de inbreng een aandeel in het gezamenlijke vermogen van de samenwerkende gemeenten. Men geeft het eigen vermogen dus niet weg. Het CCK beheert en exploiteert alle bezittingen en rapporteert aan de kerkrentmeesters van de samenwerkende gemeenten. Het CCK is bevoegd externe beleggingsdeskundigen in te huren.
Uit de opbrengsten van alle bezittingen en bijdragen levend geld (geld uit collectes en fondsenwervingsacties zoals Actie Kerkbalans) worden de basiskosten van het lokale kerk-zijn betaald. Het CCK maakt daartoe jaarlijks voor elke lokale gemeente een conceptbegroting en legt deze ter goedkeuring voor aan de lokale kerkenraad.
De spaarrente is in tien jaar gedaald van circa 5 naar 0 procent. Hier valt veel te winnen. Door samenvoeging van de liquide middelen en mogelijk ook toevoeging van (een deel van) de aandelen en obligaties krijgt CCK miljoenen euro’s ter beschikking die zij kan beleggen in eigen projecten zoals woningen, gebouwen en energiewinning. Opbrengsten van 5 procent en meer kunnen dan redelijk zeker en met weinig risico behaald worden.
Dit extra geld maakt het voor de rijkere gemeenten gemakkelijker te accepteren dat de bekostiging van de arme gemeenten vanuit de groep plaatsvindt. Hierdoor wordt de inbreng van vermogens door die rijke gemeenten acceptabeler.