Friese kuiers: Liefelijke weerspiegelingen in het water

Het is gek hoe een brein soms werkt. Het woordje ‘rottig’ in de naam ‘Rottige Meente’ hield mij altijd onbewust tegen om eens een kijkje te nemen in dit natuurreservaat. Stom. Deze uitloper van het veel grotere natuurreservaat de Weerribben in Overijssel blijkt een verborgen Friese parel te zijn.

Het woord ‘Rottig’ komt van ‘Rotte/Rotterik’, leer ik tijdens mijn wandeltocht, en doelt op land met weinig opbrengst. Hier ploeterden anderhalve eeuw geleden de turfstekers, hier wordt het riet gesneden voor al die leuke optrekjes met rieten dak in de omgeving. Het is ook hier waar ik me grote zorgen ga maken over mijn geliefde paraplu.

De wandelroute begint aan de Peter Stuyvesantweg bij Nijetrijne waar een parkeerplek is en een uitgebreid informatiebord van Staatsbosbeheer . Ik kan uit twee routes kiezen. Een witte bewegwijzerde route van bijna drie kilometer, en een rode van bijna vijftien. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar iets in mij fluistert dan altijd van: de langste. Ik heb wandelschoenen aan en het is mooi weer. Dat is best een eind, als je ’s middags pas om half drie begint. Maar als ik iets wil doen, doe ik het ook grondig. Nou ja, dat heb ik geweten, maar dat hoort u nog.

Mijn oog valt op een steen onder het informatiebord. ‘Dit is et laand waor de tied weerspiegelt in et waeter/ de wiend een verhaal vertelt, om de oolde tenten roest’, lees ik, oftewel: om de oude huisjes ruist. Het zijn de beginregels van een Stellingwerver gedicht van dichter en schrijver Johan Veenstra. Eerst zien, dan geloven, denk ik, terwijl ik achter me de auto’s luidruchtig over de N351 hoor zoeven. De zon lacht me toe, maar toch haal ik nog snel even mijn lichtgewicht paraplu, verpakt in handige draaghoes, uit de auto en zwaai hem vrolijk over mijn schouder. Voor het geval dat.

Wonderlijke ervaring

Rechts van het informatiebord begint het wandelpad de veenpolders en moerasbos in. Bij de eerste stappen op deze zompige grond voel ik het veen al licht trillen. Een wonderlijke ervaring. Om me heen is het een druk gekwetter en getsjilp van vogels, zachtjes wuift het riet langs het pad. Het water, volgepakt met groen eendenkroos, lijkt me een eldorado voor de eenden. Ik verheug me over de enorme varen die mijn pad kruist en tot mijn schrik struikel ik bijna over een afgekloven ringslang . Iedere stap brengt me dieper de wondere wereld van de veenpolder in. De N351 is plotseling heel ver weg.

Houten vlonderpaden leiden me door het moerassige gebied . Verbaasd aanschouw ik de grappige plantjes in het veldje pal naast het wandelpad. Boven aan iedere stengel bungelt een bescheiden wit langharig toefje. Is dat een bloem? Het is zeker geen katoenplant, maar het doet me er wel aan denken. Na anderhalve kilometer kom ik uit bij een smalle witte lange draaibrug die beide oevers van een brede sloot verbindt . Ik blijf midden op de draai staan en kijk ademloos naar het spiegelende zwarte water waarin de pompeblêden moeiteloos drijven. De brug, de bomen, de prachtig gerestaureerde arbeidershuisjes , ze worden allemaal in dit zwarte water van de Scheene weerspiegeld.

Het land wordt natter, oogsten mislukken en tot overmaat van ramp houdt het vee ook geen droge voeten meer

Daar doelt de dichter Veenstra natuurlijk op als hij het heeft over de tijd die in het water weerspiegeld wordt. Hier op deze plek heb ik uitzicht op het verleden. De plek waar duizend jaar geleden de eerste boeren zich in deze moerassen vestigden. Arme mensen. Dan wil je zo graag een bestaan opbouwen, dan doe je zo hard je best - sloten graven, grond droogleggen - en dan kom je erachter dat door dat indrogen het veen krimpt en de grond zakt. Het land wordt natter, oogsten mislukken en tot overmaat van ramp houdt het vee ook geen droge voeten meer. Wat een klap om er uiteindelijk achter te komen dat deze grond alleen maar geschikt is om zo nu en dan te hooien.

Toch heeft dat de mensen niet tegengehouden om zich hier te vestigen. Grond genoeg immers tussen de riviertjes de Linde en Kuunder. Ook al was de kwaliteit van het land bedroevend slecht, het was wél voor gemeenschappelijk gebruik (Meente). Rond 1400 ontstond er steeds meer gedoe tussen de verschillende dorpjes. Een vaarweg tussen de lintdorpen Nijetrijne en Oldetrijne enerzijds en Spanga, Scherpenzeel en Munnikeburen anderzijds was handig en kon duidelijkheid scheppen. De naam? Scheene, oftewel Scheiding. Met deze vaart waren de grenspaaltjes gezet.

Dirk Kerst Koopmans

Om schoonheid te zien heb je zoals zo vaak kunstenaars nodig. Dirk Kerst Koopmans (1906-1998) kocht hier in 1932 voor driehonderd gulden ‘een tente mit bonetuun’. Menigeen zal hoofdschuddend deze autodidact hebben gadegeslagen die teruggetrokken in zijn bouwvallige turfgravershut en in grote armoe het leven en de natuur aan de Scheene vastlegde in talloze tekeningen en schilderijen . Na een paar jaar kocht Koopmans er nog een ‘tente’ bij. In dit zogenaamde Scheenemuseum toonde hij het gereedschap van verveners en riet-snijders en kon hij zijn schilderijen tentoonstellen.

De expressionistische landschapsschilder die het tot professioneel kunstenaar schopte, schilderde de ploeterende turfstekers, hij tekende de zo kenmerkende bruggetjes, de hooioppers op de pramen… Geïnspireerd door de Indianen uit Zuid-Amerika paste hij later ook geometrische patronen toe in zijn werk. De schilder die in 1943 verhuisde naar Gaasterland, was antimilitarist, geheelonthouder, vegetariër, naturist. Zouden ze deze ‘vreemde vogel’ begrepen hebben?, mijmer ik. Nu wordt hij op handen gedragen. Tijdens Culturele Hoofdstad 2018 is er nog een driedaags evenement aan deze Stellingwerver boerenzoon gewijd.

Turf

De ontdekking van turf in de zestiende eeuw als de perfecte brandstof om kachels mee op te stoken, vormde een belangrijk keerpunt in dit gebied. Vooral in Amsterdam was nieuwe input hard nodig voor een groeiende bevolking en uitbreidende nijverheid. Turf was handel! Een paar handige jongens uit Den Haag kochten in Fryslân flinke oppervlaktes veenmoeras op om de uitgestoken turf met dikke winst in Holland te verkopen. De Rottige Meente was toen nog niet in beeld vanwege zijn laagveen. Maar twee eeuwen later werd het bruine goud hier ook met man en macht uit de grond gehaald. Met behulp van de baggerbeugel, een speciale schep, kon je veen tot zo’n twee meter onder de waterspiegel wegbaggeren. De kleine boertjes verkochten hun land aan veenbazen, turfmakers kwamen van heinde en ver en turfgravershutten werden in hoog tempo uit de grond gestampt.

De vervening zorgde voor nieuwe broodwinning. Ideaal, maar ook bijzonder zwaar, zo lees ik in het boek Leven en werken in het Bantega van vroeger (1982) van boerin en schrijfster Rinskje van der Meer-Snijder, mijn beppe. In dit dorpje op steenworp afstand van de Rottige Meente woonde aan het einde van de negentiende eeuw turfmaker Hendrik Meijer.

De opkomst van steenkool en aardolie, bracht de klad in de veenderij. Waterpartijen groeiden dicht met riet

Ze schrijft: ‘Ook zijn vrouw hielp hem vaak bij het turf maken. Dag en nacht waren beiden in het spier en werkten zich op tot kleine zelfstandige. Zij verkochten turf aan de mensen (vijf gulden per duizend) en brachten die samen met de praam weg. Zij liep er dan voor te trekken en hij bestuurde en duwde het vaartuig met de vaarboom.’ Twee van hun kinderen verdronken in de vaart. ‘Maar het leven ging verder en het werk moest worden gedaan.’ Hendrik Meijer zal een van de laatste generatie turfmakers zijn geweest. De opkomst van steenkool en aardolie, bracht de klad in de veenderij. Waterpartijen groeiden dicht met riet. Een nieuwe periode brak aan: die van de rietsnijders.

Veenpluis

In de hut van Staatsbosbeheer laat ik me bijpraten. Dat gekke plantje van zonet was veenpluis. De krans van lange witte haren vervangen de kelk en kroon van de kleine bloempjes. Weer wat geleerd.

Als ik even later de brug achter me laat en het schelpenpad volg, zie ik vijftig meter verder al in een klein petgat de waterplanten uit de infohut van Staatsbosbeheer: krabbenscheer oftewel ielstikels. Deze drijvende bladrozetten met stekelige bladeren kunnen in een paar jaar tijd uitgroeien tot een stevige, drijvende vegetatiemat waar je op kunt lopen.

Bij het huisje aan de overkant van de Scheene met die opvallende boomhut blijf ik peinzend staan. Zou dat de plek zijn waar ieder jaar de opera van Nijetrijne wordt uitgevoerd? Het zou zomaar kunnen. De grote schuit in het water kan met gemak dertig mensen vervoeren, en dat overdekte bouwsel scheef achter het huis zou zomaar een podium kunnen zijn voor zangers en musici.

Een veld uitbundig bloeiend vingerhoedskruid zwaait me vriendelijk gedag. Wat een geweldig gezicht. En dan zie ik hem liggen, de Scheenesluis . Hier werden indertijd de pramen verscheept naar Amsterdam, volgestouwd met opgestapelde turven. Het is een idyllische plek die uitnodigt om wat rond te struinen.

Heerlijke stilte

Bed & breakfast De laatste stuiver, een voormalig café, belooft een heerlijke stilte. Het helpt natuurlijk dat hier geen auto’s kunnen komen. De naam duidt vast op het laatste bruggeld dat schippers moesten betalen om de sluis te kunnen passeren. Tegelijkertijd moet ik denken aan die armoedige arbeiders die van doffe ellende te diep in het glaasje keken nadat ze hun loon bij de veenbaas hadden opgehaald. Dirk Kerst Koopmans was geheelonthouder, mijn beppe was een leven lang van de blauwe knoop. Dat was niet zomaar. Van dichtbij hebben ze gezien hoe drank levens kapot maakte.

Ik bewonder de gerestaureerde molen , vast en zeker gebruikt om de veenpolder te bemalen. Dat bemalen begon na de watersnoodramp van 1825. Het veen- en moerasland bij Weerribben was blank komen te staan, en ook hier had het water zijn sporen achtergelaten. Werk aan de winkel. 25 jaar later was de Rottige Meente omringd door dijkjes. Molens werden ingezet om het gebied te bemalen, een sluis werd gebouwd om de Scheene met de Helomavaart te verbinden. Dat kanaal was een eeuw daarvoor al gegraven in opdracht van Nicolaas van Heloma.

Bij de officiële opening kieperde Nicolaas onfortuinlijk in het water en verdronk. Wat een drama moet dat zijn geweest

Als er een verbinding kwam tussen de riviertjes de Lende en Kuunder, zou de turf immers veel gemakkelijker afgevoerd kunnen worden, zo had hij bedacht. 25 jaar duurde het voordat het kanaal, met man en macht en op pure handkracht, gegraven was. Bij de officiële opening kieperde Nicolaas onfortuinlijk in het water en verdronk. Wat een drama moet dat zijn geweest, zijn levenswerk werd zijn eigen graf.

Tijd om verder. Grote strijkijzers tuffen rechts op de Helomavaart voorbij. Verderop zie ik de Oldelaamsterbrug open gaan. Snel trek ik een sprintje. Met mijn iPhone in aanslag wil ik bij de draaibrug een naderende kruiser fotograferen. Maar dan geeft mijn smartphone het bericht dat de foto-opslagruimte vol is. Nee! Niet nu. Terwijl de boten voorbij stomen, zit ik op de picknickbank snel wat foto’s op te ruimen. Maar als ik klaar ben, is de brug alweer dicht. Te laat.

Natuurgebied Brandemeer

Ik steek de brug over en neem links het wandelpad over het grasland. De Helomavaart links is nauwelijks te zien door het hoge struikgewas, rechts word ik vergezeld door de uitgestrekte rietlanden van de Brandemeer. Voor me zie ik vooral een recht pad waar geen einde aan komt. Ik had het bij het informatiebord wel gezien dat ik een recht stuk van drie kilometer moest dubbelen, maar nu ik hier loop is het toch veel eentoniger dan gedacht. Ondertussen betrekken de luchten in hoog tempo. Onwillekeurig voel ik even aan mijn paraplu. Tot mijn grote schrik voel ik alleen het hoesje. Leeg. Dan ontdek ik dat de hoes ondersteboven op mijn rug zit. Ah nee, hij is er uitgevallen.

Met pijn in mijn hart om mijn geliefde paraplu die al jaren is uitverkocht en waar ik zo zuinig op ben (ook al gelooft u dit misschien nu even niet) en met hoop op zegen, pruttel ik de volgende anderhalve kilometer rechtdoor tot het pad vlakbij het water Kuunder rechtsaf buigt. Eindelijk! Nu het pad weer meandert, de zwarte sternen om mijn hoofd cirkelen, de wind het water in de rechthoekige petgaten opstuwt en de rietlanden beschermend om me heen staan, krijg ik er weer zin in. Bij een oud veensluisje lijkt de bui los te barsten , maar ik trek me er even niets van aan, schuif aan bij de picknickbank, neem een slok water, haal een plak chocola uit de rugzak, voel een paar dikke regendruppels en zie vervolgens de bui overwaaien. Dat had ik net even nodig.

Als ik over de brug loop, tuur ik ingespannen naar het zithoekje beneden bij het water. Zou het?

Even later passeer ik een paar ijzeren molentjes die de aan- en afvoer van het water in de rietlanden regelen. Ik besluit niet aan te steken bij de informatieschuur van Staatsbosbeheer om me verder te verdiepen in de historie van de Brandemeer. Ik moet nog helemaal terug en de zwarte wolkenluchten zijn nog niet weg. Eenmaal aangekomen bij de Helomavaart ben ik blij als ik na stevig doorstappen in de verte de draaibrug weer zie liggen.

Het zou natuurlijk kunnen dat ik die paraplu verloren ben toen ik zo nodig die foto’s van de brug moest maken, bedenk ik me plotseling. Als ik over de brug loop, tuur ik ingespannen naar het zithoekje beneden bij het water. Zou het? En dan zie ik balancerend op de rand van walbeschoeiing en water een zielig zwart ineen gevouwen hoopje doek lichtjes op de wind bewegen. Mijn paraplu! Ik pak hem snel op, schuif hem in de hoes en zwaai hem - rechtop -, over mijn schouder. Helemaal blij.

Toetje

Al snel wijst de rode pijl me naar rechts. Het voetpad brengt me langs idyllische huisjes die vroeger bewoond werden door de boeren, riet-snijders en vissers. Ik geniet van de schapen in het aanpalende veld, de koekoeksbloemen, de kamperfoelie en de gele lis. Een zwanenpaar met jongen op de rug sist agressief als ik bewonderend een stapje dichterbij zet. ,,Rêstich mar, ik doch neat”, stel ik ze gerust. Deze laatste kilometers vormen een heerlijk toetje van de tocht. Vlakbij de kerk van Munnikeburen sla ik linksaf. Het is inmiddels halfzeven als ik de laatste kilometers door de Rottige Meente loop.

De omgeving is hier liefelijker dan in de Brandemeer, constateer ik. Ik geniet van het kleurenspel dat zich in het avondlicht afspeelt in lucht en water, de bramen die hier straks geplukt kunnen worden, de grond die met elke stap zo lekker zachtjes meebeweegt. Hier kom ik terug, besluit ik. Maar, Staatsbosbeheer, die lange route met tussenstuk doe ik niet meer. Volgende keer knip ik hem gewoon in tweeën.

Meer Friese kuiers lezen? De eerdere afleveringen in deze serie zijn hier te vinden.

Friese kuiers: Trekpaarden, monniken én marathonlopers achterna

Dat wat bekend is, wordt iets vanzelfsprekends. Maar wanneer je er beter op gaat letten en je ogen eens goed te kost geeft, ontdek je soms pas hoe mooi iets eigenlijk is. Dat realiseerde ik mij tijdens een wandeltocht van bijna vijftien kilometer ten oosten van Bolsward: de stad waar ik ben opgegroeid en van waaruit je binnen een mum van tijd in een fraai polderlandschap terechtkomt.

Nieuws

menu