Vroegtijdige troonsafstand wordt steeds gewoner

Op 30 april deed keizer Akihito van Japan afstand van de troon, een unicum in Japan. Al eerder deden koning Juan Carlos van Spanje (2014), koning Albert II van België en koningin Beatrix (beide in 2013) hetzelfde. Heel bijzonder was het neerleggen van de pauselijke waardigheden van paus Benedictus XVI in 2013. Het lijkt erop dat troonsafstanden niet meer een grote uitzondering zijn. Waarom traden vorsten in vroegere eeuwen niet of bij hoge uitzondering af en waarom ligt dat nu anders?

Koningin Beatrix geeft de Akte van Abdicatie aan prins Willem-Alexander, waarmee zij, op 30 april 2013, vrijwillig afstand deed van de troon ten gunste van haar zoon.

Koningin Beatrix geeft de Akte van Abdicatie aan prins Willem-Alexander, waarmee zij, op 30 april 2013, vrijwillig afstand deed van de troon ten gunste van haar zoon. Foto: AFP

In dit verhaal over de (vroegtijdige) troonsafstand in historisch perspectief zijn twee vragen belangrijk: mocht in vroeger tijden een regerend vorst afstand van de troon doen, of ernstiger: mocht de vorst worden afgezet? Afstand doen van de troon werd altijd gezien als een inbreuk op het goddelijk recht, het droit divin, waarbij een vorst die door God voor een troon bestemd was niet zelf kon bepalen dat hij er zomaar mee kon ophouden. We kennen het begrip ‘bij de Gratie Gods’, dat op zichzelf al inhoudt dat de vorst de waardigheid die hij uitoefent aan Gods genade te danken heeft.

Rond 760 kwam het vermoedelijk voor het eerst voor dat een vorst de term Koning bij de Gratie Gods gebruikte. Dat was Pepijn de Korte, koning der Franken, vader van Karel de Grote. Later ging het droit divin een stapje verder. Het paste meer bij de absolute vorsten, die zichzelf wel moesten legitimeren, dat zij door God zelf waren aangesteld om koning te zijn, God zelf had hen daartoe bestemd. Het bekendste voorbeeld is koning Lodewijk XIV, de Zonnekoning, van Frankrijk, die heerste als een alleenheerser. Vooral katholieke vorsten hingen dat recht aan. Hoewel niet katholiek, was ook de laatste Duitse keizer Wilhelm II hiervan overtuigd en zijn lijfspreuk was dan ook ‘God met ons’. Hij werd in 1918 afgezet. Er waren mensen - hier en daar nog - die de opvatting huldigden dat alle koningen van koning David afstamden. Via stambomen meende men dat te kunnen aantonen. Daarmee wilden deze aanhangers zeggen dat David de gezalfde des Heren was en dat zijn opvolgers in die lijn dat ook waren.

Protestanten en katholieken

Tijdens de Opstand in de Nederlanden hield de vraag over de acceptatie van een door God aangestelde vorst de gemoederen danig bezig. Vanaf 1506 was keizer Karel V Heer der Nederlanden, zijn zoon koning Filips II van Spanje volgde hem in 1555 op. Het was de tijd van streven naar onafhankelijkheid, naar recht en vooral naar godsdienstvrijheid, want de Reformatie was vanuit Duitsland ook naar de Nederlanden overgewaaid. De protestanten huldigden een ander principe van het goddelijk recht. Mocht je de trouw aan de vorst die door God was aangesteld, afzweren, als die vorst zich niet aan Gods geboden hield? Want dat vond toentertijd in de Nederlanden plaats.

Theologisch was dat een ernstig vraagstuk. Ten diepste ging het over de vraag: is een koning nog koning bij de gratie Gods, als hij Gods leiding, Gods plannen niet meer uitvoert? Of nog scherper: kan het volk het laatste woord hebben? Daarbij moet wel in acht genomen worden dat men in die tijd over het begrip volk wat anders verstond dan nu. Wij zouden nu zeggen dat het toen uitsluitend om de bovenklassen ging, zoals de edelen. Verschillende argumenten streden om voorrang. Men wilde op zichzelf al lang van koning Filips en eigenlijk van de Spaanse overheersing af, maar er waren vele teksten in de Bijbel waardoor mensen zich in alle ernst afvroegen of ze daarmee niet ingingen tegen Gods heerschappij. De overheid was door God aangesteld, zo was de opvatting. Het kostte dan ook heel veel moeite en overtuigingskracht om zover te komen dat Filips werd afgezworen, letterlijk, want de edelen werden ontheven van hun eed op de koning. Het Wilhelmus getuigt daarvan in zijn uitvoerige tekst, waarin verantwoordelijkheid wordt afgelegd van waarom we in de Nederlanden, in de gewesten het gezag van Filips Heer der Nederlanden niet meer erkenden.

Protestantse theologen gingen zich buigen over de vraag in hoeverre je nu een vorst die een tiran blijkt te zijn, moet blijven gehoorzamen

In de nacht van 23 op 24 augustus 1572 vond in Parijs de Bartholomeusnacht plaats. Na een koninklijke bruiloft van de koningsdochter Marguérite van Valois met de protestantse koning Hendrik van Navarre, werden duizenden protestanten, de hugenoten, op bevel van de koning omgebracht. Na Parijs ging de slachtpartij in heel Frankrijk verder. De paus celebreerde een mis als dank, hoewel hij later zei dat hij geen weet van de omvang van de moordpartij had. Het zette wel velen aan het denken. Protestantse theologen gingen zich buigen over de vraag in hoeverre je nu een vorst die een tiran blijkt te zijn, moet blijven gehoorzamen.

De theoloog Theodoor Beza (1519-1605) ging het verst. Hij schreef in 1574 een geschrift dat veel invloed kreeg: Du droit des magistrats sur leurs Sujets (Het recht van gezaghebbers over hun onderdanen). Daarin beschrijft hij al de leer van de volkssoevereiniteit en is daarmee zijn tijd vooruit. Hij baseerde zich op een eerder geschrift van zijn leermeester en voorganger Johannes Calvijn (1509-1564), die na Luther de grootste hervormer was. Luther was er controversieel over geweest, dus moesten de calvinisten er zelf een theologisch antwoord op vinden. Calvijn had in 1562 al geschreven (dus voor de Opstand van de Nederlanden tegen Spanje), dat men in uitzonderlijke gevallen het recht van opstand had. Dat viel te lezen in het Boek Daniel, waarin wordt beschreven dat de Babylonische koning Nebukadnessar II (605-562 voor Christus) zijn macht zeven jaar lang kwijt raakte, omdat hij tegen God inging (dit moet overigens koning Nabonidus geweest zijn).

Het recht tot afzwering

Het Plakkaat van Verlatinghe uit 1581, waarin officieel door de gewesten werd vastgelegd dat de Nederlanden zich afkeerden van Filips II, was een zeer gewaagd stuk, gebaseerd op Calvijn en Beza. In het document werd gesteld dat men het recht had tot afzwering als de vorst een tiran zou blijken te zijn. In het stuk werden tal van voorbeelden aangehaald, ook uit andere landen, waarin dit het geval was. En zo werd dit Plakkaat niet alleen een afzwering van Filips II, maar in feite de onafhankelijkheidsverklaring van de Nederlanden.

Afstand doen van de troon door de vorsten zelf kon dus niet, volgens de theologische betekenis van het goddelijk recht. In de protestantse opvatting kon het ook niet, maar er konden oorzaken zijn waarom het wel móést, namelijk als de vorst zich als een tiran gedroeg of tegen God inging, want een koning is er voor het volk en niet andersom. Dat schreef Willem van Oranje zelf al in 1580, in zijn Apologie, het stuk dat hij opstelde ter verdediging van zijn opvattingen ten opzichte van Filips II. Hij had zich weer gebaseerd op het één jaar eerder uitgekomen boek De rechtshandhaving tegenover tirannen, een in Latijn verschenen werk van Franse hugenoten uit de school van de zogenaamde monarchomachen, universitaire geschoolde juristen en theologen. De hiërarchie in de Rooms-Katholiek Kerk was dan ook een van bovenaf opgelegde regeringsvorm. De protestanten gingen meer uit van de vorst die in dienst stond van God én van het volk.

Revoluties brengen de ommekeer

Langzamerhand ging de opvatting verschuiven. Een regerende vorst moest meer rekening houden met de wil van het volk dan met de wil van God. Dat was om zijn eigen bestwil en om dat van zijn dynastie. Die verschuiving uitte zich vooral bij revoluties. In 1789 kon koning Lodewijk XVI van Frankrijk zich wel gaan beroepen op het goddelijke recht, maar het volk had honger en er waren ernstige misstanden ontstaan. Zo had de rijke toplaag alle baantjes en hoefde amper belasting te betalen. Bij economische malaise, landbouwcrises en daaruit voortvloeiende hongersnoden hoeft er maar een lont in het kruitvat gestoken te worden of de meute slaat op tilt en er is overal opstand. Lodewijk XVI en zijn gezin moesten het met de dood onder de guillotine bekopen.

In de negentiende eeuw gingen de vorsten meer aandacht schenken aan de tekenen die vanuit de burgerij kwamen. Toch leerden de meeste vorsten er niet van. De revolutie die in 1848 door heel Europa waarde bracht de echte ommekeer. Veel vorsten zagen hun troon wankelen. Keizer Ferdinand van de Habsburg monarchie, het meest katholieke vorstenhuis dat men kon bedenken, moest de troon opgeven, om daarmee zijn achttienjarige neef, de nieuwe keizer Franz Joseph, de kans te geven om voortaan de kroon te dragen. Daardoor wist hij het Huis Habsburg aan de macht te houden. Ook in Pruisen wankelde de troon. Koning Friedrich Wilhelm IV, die ervan overtuigd was dat hij door God aangewezen was om te regeren, was even uit het veld geslagen en deed toezeggingen aan de revolutionairen, maar draaide die in de loop der tijden weer terug, want het was zijn opvatting dat hij door het droit divin de kroon mocht dragen.

Aanpassingen en afstand doen

Koningen die aftraden, dat kwam niet voor, dat kon in feite niet. Maar revoluties en andere volksopstanden die tronen deden wankelen, zorgden voor twijfel en onzekerheid daarover. Ook bij koningen zelf. Het schrikbeeld van Lodewijk XVI deed menig vorst huiveren voor zijn eigen leven en zijn troon, dus pasten ze zich aan.

Dat deed ook koning Willem II der Nederlanden, toen de revolutie van 1848 zich ook naar Nederland dreigde uit te breiden. Er kwam een liberale grondwet, van Thorbecke, en de koning stond zijn macht af aan de ministers, die verantwoording af moesten leggen aan de Tweede en Eerste Kamer. Nederland, en ook andere landen zoals Denemarken en België, dat het al eerder was, werden constitutionele monarchieën, waarbij de grondwet bepaalde hoe de macht verdeeld was.

Groot-Brittannië was zijn tijd altijd al ver vooruit. Daar was de vorst geen alleenheerser, maar het parlement bepaalde de politiek in het land. Toch is juist in Groot-Brittannië de overtuiging lang gekoesterd dat hun koning(in), our Gracious King or Queen , uitverkoren was de troon te bestijgen. Koningin Victoria was daarvan overtuigd en koningin Elisabeth II kent een heel sterk plichtsbesef, waardoor zij niet aan aftreden denkt. Ook in andere landen, zoals Zweden, Denemarken en Noorwegen, is nog geen koning afgetreden door eigen keuze.

In 2014 moest de katholieke Spaanse koning Juan Carlos wel aftreden. Hij had het in zijn privéleven te bont gemaakt en had zijn goede reputatie te grabbel gegooid. In België, waar men officieel geen koning is bij de Gratie Gods, maar door de wil van het volk, trad koning Albert II uit eigen wil af. Wegens gezondheidsredenen, maar ook omdat hij vond dat hij te oud werd en de jongere generatie aan bod moest komen. Dat argument geldt ook in Nederland sinds koningin Wilhelmina (1948) en in Luxemburg sinds groothertogin Charlotte (1964).

Foute en dode geliefdes

De opmerkelijkste troonsafstanden waren die van koning Edward VIII van Groot-Brittannië, die politiek gedwongen werd af te treden in 1936, omdat hij de monarchie in gevaar bracht. Hij wilde trouwen met zijn geliefde, de tweemaal gescheiden Amerikaanse Mrs Wallis Simpson. Na zijn afstand trouwde hij met zijn uitverkorene. Ook opmerkelijk was, al in 1555, de troonsafstand van de overtuigde katholieke keizer Karel V van het Habsburgse Rijk, Spanje en de Nederlanden. Hij was moe van de vele politieke kwesties en de vele oorlogen. Voorts mag die van koning Karel Emanuel IV van Sardinië hier niet onvermeld blijven. Hij trad af in 1802, omdat zijn geliefde vrouw Marie Clothilde van Frankrijk was gestorven. Hij trad in in het klooster.

Nu treden koningen om persoonlijke redenen af, maar ook omdat de jongere troonopvolger als vertegenwoordiger van een nieuwe generatie beter bij ‘het volk’ past. Afstand van de troon was eeuwenlang een grote uitzondering, maar over enige tijd is het andersom: dan zal een vorst het moeilijk krijgen als hij niet tijdig aftreedt.

Nieuws

menu