De levensverhalen van sporters onder de loep

Je ontkomt er tegenwoordig niet aan in de boekhandel: het indrukwekkende aanbod aan sportbiografieën. Ze verkopen goed en genereren flink wat aandacht. De manier waarop de levensverhalen van sporters zijn opgetekend is echter flink veranderd.

Het boek ‘Gijp’ op tafel tijdens de bekendmaking van de NS Publieksprijs 2013 in de uitzending van De Wereld Draait Door.

Het boek ‘Gijp’ op tafel tijdens de bekendmaking van de NS Publieksprijs 2013 in de uitzending van De Wereld Draait Door. ANP Kippa

Ineens is hij niet meer op televisie te zien. Maandenlang moeten de kijkers van Voetbal International de aanstekelijke lach van lolbroek René van der Gijp missen. De reden? De oud-voetballer van PSV en sc Heerenveen zit er in september 2011 helemaal doorheen en kampt met een ernstige burn-out. Van der Gijp is in die tijd continu in paniek en denkt zelfs dat hij dood zal gaan. Therapie helpt de populaire voetbalanalyticus er volgens weer bovenop, maar Van der Gijp is door een diep dal gegaan.

Het is voor schrijver Michel van Egmond reden om een biografisch portret over Van der Gijp te schrijven. Als eindredacteur van het voetbalpraatprogramma maakt Van Egmond de opkomst, ondergang en wederopstanding van de oud-prof mee. Het resulteert uiteindelijk in het boek Gijp, dat in mei 2012 verschijnt. De uitgever verwacht dat het niet zo’n storm zal lopen met de biografie en besluit de oplage van de eerste druk te verlagen van tienduizend naar 7.500. Uiteindelijk gaan er liefst 340.000 exemplaren van Gijp over de toonbank.

Het boek is een bestseller en wordt overladen met publieksprijzen. Sinds het succes van Gijp lijkt het aanbod van sportbiografieën enorm gegroeid te zijn. Wil je tegenwoordig iets voorstellen als topsporter, dan moet je levensverhaal wel in alle kleuren zijn opgetekend. Die hausse aan sportbiografieën heeft Aad Haverkamp aangegrepen om onderzoek te doen naar hoe biografen de levens van Nederlandse sporters hebben gerepresenteerd tussen 1928 en 2014 en onder invloed waarvan mogelijke veranderingen hebben plaatsgevonden.

Beide benen op de grond

Haverkamp start zijn onderzoek met het in 1928 verschenen werk De roman van Jaap Eden, geschreven door Leo Lauer. Het is de eerste Nederlandse sportbiografie en vertelt het levensverhaal van schaatser en wielrenner Eden. Net als Te midden der kampioenen (1929) van Joris van den Bergh over baanwielrenner Piet Moeskops is het een biografie waarin de sportieve successen worden benadrukt. Eden en Moeskops worden gepresenteerd als ‘Hollandsche’ helden, die met hun prestaties iets betekenen voor het aanzien van Nederland. Waar Eden zich volgens Lauer teveel overgeeft aan luxe en het nachtleven, blijft Moeskops met beide benen op de grond staan.

Het belang van sport moet men niet overdrijven en daarom is het noodzaak om de gewoonheid van sporters te benadrukken

En dat is iets wat volgens Haverkamp in de periode tussen 1928 en 1969 in de meeste sportbiografieën terug te vinden is. Want in het Nederland van ‘doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’ is een ongezonde vorm van heldenverering ongewenst. Het belang van sport moet men niet overdrijven en daarom is het noodzaak om de gewoonheid van sporters te benadrukken. Het zijn mensen met een eenvoudige achtergrond, die toevallig een talent hebben waarmee ze zich kunnen onderscheiden.

In dat verband past ook de manier waarop Fanny Blankers-Koen (1949) en Abe Lenstra (1948 en 1950) worden geportretteerd in hun biografieën. Van nationalisme (een smerig woord sinds de Tweede Wereldoorlog) is in mindere mate sprake, maar aan het gewoonheidsideaal is na 1945 nog weinig veranderd. Atlete Blankers-Koen, die op de Olympische Spelen van 1948 liefst vier gouden medailles wint, krijgt niet voor niets de bijnaam ‘De vliegende huisvrouw’.

In haar biografie, die mede door echtgenoot en trainer Jan Blankers is geschreven, komt het beeld naar voren van een vrouw die vooral moeder en echtgenote is en pas in de tweede plaats atlete. Dat wordt in het boek benadrukt door meerdere foto’s van Blankers-Koen met haar kinderen. En in de twee biografieën over Lenstra (geschreven door Klaas Peereboom en Fenno Schoustra) wordt de voetballer van Heerenveen geportretteerd als iemand die ondanks zijn bekendheid nog even nuchter als daarvoor is. Dat wordt geïllustreerd met een woordgrapje A (Abe) B (Bleef) E (eenvoudig).

Mens achter de sporter

In de tweede fase die Haverkamp onderscheidt (1970-1989) groeit het zelfbewustzijn van de in biografieën geportretteerde sporters. In een steeds professionelere en commerciëlere sportwereld weten de beoefenaars steeds beter wat ze waard zijn. Sporters komen voor zichzelf op wanneer hun positie geschaad dreigt te worden. Zij worden vanaf de jaren zeventig steeds vaker beschreven als opstandige en strijdbare mensen. Dat is ook de reden waarom geld en conflict gedurende deze periode twee belangrijke thema’s zijn in sportbiografieën.

Al snel krijgt Cruijff de cynische bijnamen ‘De Wandelende Kassa’ of ‘Oom Dagobert’

Het aantal opgetekende levensverhalen van sporters neemt, met de internationale successen van Nederlandse voetballers en wielrenners, significant toe. Journalisten zoeken toenadering tot sporters en weten zo over meer dan alleen sportieve successen te schrijven. Ze willen meer weten van de mens achter de sporter en wat hen beweegt. Zo is Johan Cruijff in interviews heel helder over het feit dat hij tijdens zijn voetbalcarrière zoveel mogelijk geld wil verdienen. Dat wordt niet door iedereen gewaardeerd en al snel krijgt Cruijff de cynische bijnamen ‘De Wandelende Kassa’ of ‘Oom Dagobert’.

Ook in de biografieën van voetballers Willem van Hanegem (1970, 1972 en 1978), Arie Haan (1979) en bokser Rudy Koopmans (1984) wordt vermeld dat zij recht menen te hebben op meer salaris en daar ook om vragen. Wat in sommige gevallen tot grote conflicten leidt. Bovendien wordt meer geschreven over de luxegoederen die sporters zich kunnen permitteren. Er wordt kortom minder strak vastgehouden aan het gewoonheidsideaal.

Dat geldt ook voor het weglaten van (negatieve) emoties in sportbiografieën. Verdriet en onzekerheid worden lange tijd niet of nauwelijks beschreven in de levensverhalen van sporters. In de derde door Haverkamp onderscheiden periode (1990-2005) beschrijven biografen sporters steeds vaker als kwetsbare mensen. Want het leven van sportmannen en vrouwen gaat niet altijd over rozen. Het bestaan als atleet kent namelijk ook schaduwkanten.

De biografen lijken zich te gedragen als psychologen die sporters op hun sofa laten reflecteren op wat ze meemaken

Zelfverzekerdheid maakt dan plaats voor een ideaal van gevoeligheid en de bereidheid om emoties te tonen. De biografen lijken zich te gedragen als psychologen die sporters op hun sofa laten reflecteren op wat ze meemaken. Zo wordt in de biografie van Gianni Romme (2001) vermeld dat de schaatser tijdens een teleurstellende race in Thialf door het publiek wordt uitgejouwd. Iets wat door Romme zelf als een martelgang wordt ervaren. Hij is geestelijk geknakt en gebroken en ligt ‘s nachts huilend in zijn bed.

Ook thema’s als psychische problemen, misbruik en soms zelfs gedachten over zelfmoord komen in deze periode aan bod in sportbiografieën. Schrijvers komen daardoor heel dichtbij de diepst verborgen zielenroerselen van de sporters, waardoor de afstand tussen biograaf en geportretteerde nog kleiner wordt. Dat brengt vragen over distantie en het waarheidsgehalte met zich mee. In de jaren zeventig worden wielrenners Joop Zoetemelk en Adrie van der Poel, beide betrapt op dopinggebruik, bijvoorbeeld in krachtige bewoordingen verdedigd door hun biografen.

Van kwaad tot erger

Vanaf 2006 gaan sportbiografieën volgens Haverkamp steeds vaker over gevallen sportmannen. De meest recent opgetekende biografieën laten nog meer zien van de privélevens van sporters. De geportretteerde hoeft niet eens heel succesvol te zijn geweest, maar moet vooral beschikken over een voor lezers interessant levensverhaal. Het boek over René van der Gijp en hoe hij weer opkrabbelt na zijn burn-out is daar een goed voorbeeld van. Als voetballer heeft hij lang niet alles uit zijn talent gehaald, maar Van der Gijp geldt als een mediapersoonlijkheid en is daarom interessant om te portretteren.

Tekst gaat verder onder de video

In deze periode verschijnen er wel degelijk biografieën over sporters die serieus met hun vak bezig zijn en daar ook naar leven (zoals Sven Kramer en Churandy Martina), maar een groot deel verhaalt over atleten die diep vallen en later een wederopstanding meemaken. Het zijn boeken die bijna allemaal uitgroeien tot bestsellers. Want naast Gijp is ook Kieft (2014) een enorm verkoopsucces. In deze biografie, geschreven door Van Egmond, biecht oud-voetballer Wim Kieft op jarenlang verslaafd te zijn geweest aan alcohol en cocaïne. En in Helder (2014), de biografie van oud-prof Glenn Helder, komt een beeld van een gokverslaafde en een met geld smijtende voetballer naar voren.

Het past in een tijdperk waarin alles wordt gedeeld op sociale media. Maar het is wel een hele verandering met de keurige en sober levende Piet Moeskops en Fanny Blankers-Koen, die vooral gewoon gevonden willen worden. Tijden zijn echter veranderd en de conventies over hoe levensverhalen opgetekend worden veranderen mee. Want als iets blijkt uit het interessante onderzoek van Haverkamp is het wel dat ook sportbiografieën continu in beweging zijn.

Nieuws

menu